Elke dag spreken we beleggers die vanuit het oogpunt van gemak bedacht hebben dat het beleggen in wereldwijd beleggingsproducten de oplossing is voor hun beleggingsvraagstuk. Immers, “dan heb je er geen omkijken meer naar!”. Maar is dat wel zo? Het meest kwalijke is eigenlijk dat dergelijke fondsen ook voorkomen in door de banken of vermogensbeheerders geadviseerde portefeuilles. Niet kwalijk omdat het geadviseerd wordt, maar kwalijk omdat de uitleg daarbij verkeerd is. Immers, weet wat u koopt!
Gaat alles omhoog?
De eerste vraag die wij aan deze beleggers stellen is: “Verwacht u dat de hele wereld tegelijkertijd omhoog gaat?” Die vraag is natuurlijk moeilijk te beantwoorden. Zeker moeilijk voor de belegger die juist voor het gemak gaat en de productmanager wenst te laten uitzoeken wat de beste beleggingen zijn. Dat is ook een groot misverstand; bij beleggingsfondsen wordt namelijk vaak een bepaalde index gevolgd als benchmark (toetsingsmarkt). Natuurlijk kan de fondsbeheerder vanuit eigen inzichten daarvan afwijken, maar vaak zijn dit niet dusdanige afwijkingen dat de portefeuille significant afwijkt van de benchmark. Het risico om de plank mis te slaan wordt dan te groot. Een praktijkvoorbeeld van het misslaan van de plank is Obam; een zogenaamd wereldwijd beleggingsfonds dat in de praktijk niet zo wereldwijd bleek te zijn.
Stel dat de spreiding wel evenredig zou zijn over de verschillende regio’s, dan zou de wereldwijde groei ook evenredig moeten zijn zonder noemenswaardige valutaverschillen om optimaal te profiteren. Dat is een illusie. Bijvoorbeeld de recent hard gestegen Nikkei-index ging gepaard met een sterke verzwakking van de Yen.
Weet waar je in belegt
De tweede vraag die ik stel is: “Weet u precies waarin u belegt?” Het blijkt dat de meeste beleggers denken dat een wereldwijd product ook daadwerkelijk een spreiding met zich meebrengt over de gehele wereld. Niets is echter minder waar. De meeste producten, of het nu een beleggingsfonds of een Tracker (ETF) is, volgen een wereldindex zoals de MSCI-World. De MSCI-World heeft wel een wereldwijde spreiding, maar de procentuele verdeling is vervolgens alles behalve gespreid. Meer dan de helft van deze index (circa 53%) bestaat uit aandelen uit de Verenigde Staten. Eigenlijk een kopie van de S&P500. En dat is nu net de regio waar de aandelenkoersen pieken. Vervolgens bestaat circa 27% uit aandelen uit West-Europa, een kleine 9% uit aandelen uit Japan, 4,5% aandelen uit Canada en 3,8% uit aandelen uit Australië. En juist de groei zit in de zogenaamde Emerging Markets. Die zouden dan toch ook moeten meetellen in een wereldindex? In de MSCI doet HongKong mee voor circa 1,3% en Singapore voor 0,8%.
Juist de opkomende markten zouden dus overwogen moeten worden om te profiteren van de verwachte groei. Dit wordt niet bereikt door te beleggen in een wereldwijde index. Dan moet de beleggingsportefeuille opgedeeld worden in verschillende regio’s. Dat maakt de portefeuille niet alleen transparanter, maar ook beter stuurbaar. Je zou dan kunnen kiezen uit een deel Verenigde Staten, een deel Europa, een deel Verre Oosten, etc. Er kan dan direct gewerkt worden met onder- en overwegingen. En het grappige is, dat in de praktijk blijkt dat vrijwel geen enkele belegger dan de verhouding wenst aan te nemen die ook maar in de buurt komt van de verhouding zoals deze is in de MSCI-Worldindex!