Begin juni schokte de AFM de financiële markten door met de aanbeveling te komen om trackers niet zondermeer te verkopen aan particuliere beleggers. De producten die aangeboden worden moeten begrijpelijk zijn voor de doelgroep.
In de
bijsluiter moet duidelijk worden opgenomen wat de belangrijkste risico’s en
kosten zijn. Verder moet transparant zijn met welke tegenpartijen er
overeenkomsten zijn aangegaan en hoe de onderliggende index is samengesteld. Op
zich een logisch standpunt van de AFM, maar de reactie van een aantal
financiële instellingen was redelijk radicaal en kort door de bocht.
De AFM pleit verder namelijk voor een duidelijke vermelding als het
risicoprofiel afwijkt van het risicoprofiel van een eenvoudige tracker. Hiermee
doelt de AFM onder andere op het verschil tussen een synthetische en een
fysieke tracker. Onder andere de Rabobank en Delta Lloyd reageerden hierop door
te melden dat zij alle synthetische producten uit de schappen zouden halen en
alleen de zogenaamde eenvoudige indexproducten willen aanbieden.
Symboolpolitiek
Het is mooie symboolpolitiek van de bank, waar nog steeds het grootste
aantal particuliere beleggers een rekening aanhoudt. De bankklanten worden bang
gemaakt voor een groeimarkt waar de verschillende Nederlandse grootbanken juist
de boot missen.
Maar wat is nu het echte risico bij het beleggen in fysieke of synthetische
trackers? Is er daadwerkelijk verschil, of is dat van ondergeschikt belang?
Risico
Om met het risico van fysieke trackers te beginnen. De meeste fysieke trackers
lenen stukken uit (security lending). Dit is een methode om extra inkomsten te
genereren. Vaak komt een deel van de opbrengst ten goede van de tracker en een
deel is voor de uitgevende instantie. De vraag is in hoeverre het uitgeleende
gedeelte verzekerd is tegen wanbetaling. Er is bij fysieke trackers dus
duidelijk sprake van een tegenpartijrisico. Het percentage van uitgeleende
effecten kan rustig oplopen tot 70% van de portefeuille. De risico’s van
uitlenen zijn overigens zo oud als de weg naar Rome, de meeste reguliere
beleggingsfondsen kennen dit principe ook en daar hoor je niemand over.
En natuurlijk, er zijn ook enkele trackers op de markt die fysiek beleggen
en in het geheel niet uitlenen. Deze trackers hebben het vaak moeilijker om de
index bij te houden. Met fysieke replicatie moeten er immers transactiekosten
gemaakt worden die de index zelf niet kent. De inkomsten van het uitlenen kan
dit (deels) goedmaken.
Swap
Bij synthetische trackers is er ook een tegenpartijrisico. Bij een dergelijke
opzet van een tracker wordt namelijk (een deel van) de tracker opgezet door
middel van een swap. Een swap is een instrument waarbij een partij de
wederpartij de volledige opbrengst garandeert van aandelen, of een mandje
aandelen. De wederpartij bezit wel de financiële voor- en nadelen van de
aandelen, maar zal geen stemrecht bezitten. We spreken hier duidelijk over een
deel, want volgens de Europese regelgeving voor beleggingsproducten (UCITS3)
die nu geldt, mag maximaal 10% van het product op die wijze ongedekt worden
samengesteld. Als voorbeeld nemen we een product van de Deutsche Bank. Zij
hebben een hele serie aan (synthetische) trackers, die voor circa 95% bestaan
uit fysieke onderliggende waarden. Daarnaast wordt dus circa 5% van het
resultaat gerealiseerd door de swap. Deze swap wordt dan weer aangegaan met de
eigen bank, dus de Deutsche Bank. Mocht de Deutsche Bank niet kunnen voldoen
aan haar verplichtingen, dan loopt de belegger een theoretische kans op het
verliezen van deze 5%. Daar tegenover staat dat door middel van een swap de
resultaten van de te volgen index beter geëvenaard kunnen worden, onder andere
door de lagere kosten. Voorts kunnen swaps niet weer uitgeleend worden zoals
dat bij fysieke effecten (aandelen of obligaties) wel kan. Wanneer een groter
gedeelte dan 10% van het vermogen van het product uit een swap bestaat moet dit
gedekt worden door een onderpand. Alle aanbieders hebben uitgebreide (interne)
regelgeving over de specifieke voorwaarden van deze onderpanden. De regel in
deze is over het algemeen dat de dekking dan minimaal 100% is en dat de
afgegeven dekking ook nog moet voldoen aan bepaalde criteria.
Spreiding
De optelsom is dat er zowel aan fysieke als aan synthetische trackers voor-
en nadelen kleven. Met die enkele trackers die de tegenpartijrisico’s helemaal
hebben uitgebannen of hebben geminimaliseerd kan er moeilijk een goed gespreide
beleggingsportefeuille worden opgebouwd. Niet alle smaken zijn immers te koop.
Spreiding blijft gewoon belangrijk. Hoe klein de kans ook is, je wilt nooit het
risico lopen dat je 5% van je vermogen verliest door alle eieren in één mandje
te beleggen.
Uiteindelijk zit het echte risico van beleggen in trackers niet in het
soort tracker, maar in de juiste keuze van de te volgen index. Op welke regio’s
of sectoren moet er ingezet worden? En hoe pas je de gemaakte keuzes aan de
omstandigheden aan, oftewel continuïteit verlenen? De belangrijkste zaken bij
beleggen worden ondergeschikt gemaakt bij de grootbanken en verzekeraars aan
het commerciële belang. De belegger heeft meer belang bij een goede en degelijke
advisering, dan bij bangmakerij met stellingen over beleggingsproducten die de
bankadviseurs zelf niet kunnen onderbouwen!
De stelling om alleen in fysieke trackers te beleggen is daarom zeer kort door
de bocht. Beleggers in een simpel AEX-product verloren in de zomer van 2011 25%
aan waarde, maar gelukkig was het wel een fysieke!
Jochem Baalmann
Partner Indexus
www.indexus.nl